Syntax


  1. Hoofdletters
  2. Codeblocks
  3. Puntkomma
  4. Types
  5. =, == en ===

De syntax van javascript bestaat uit een aantal regels waarmee een correct werkend JavaScript-programma kan worden opgebouwd. Een deel van de syntax wordt uitgebreider besproken in de volgende hoofstukken. Hieronder staat de basis benoemd.

1. Hoofdletters

De taal JavaScript is hoofdlettergevoelig. Dit betekent dat het uitmaakt of je een variabele- of functienaam met een hoofdletter schrijft of niet.

let variabeleNaam = 3;
// geeft een error kan de naam variabelenaam niet vinden
console.log(variabelenaam) 

Er zijn een aantal conventies waar aan gehouden wordt:

⬆️


2. {} (code-blocks)

In JavaScript worden verschillende delen code aangeduid met een code-block. Een code-block is te herkennen aan twee accolade's {}. Een codeblock kom je bijvoorbeeld tegen bij het aanmaken van een functie. Hierin geven de accolades aan dat alles wat binnen deze accolades, dus binnen dit code-block, staat hoort bij die functie:

function setup() { //start van het codeblock
    createCanvas(500,500);
    background(255);
}//eind van het codeblock

//als de functie setup() wordt uitgevoerd, 
//wordt dus alle code binnen de {} uitgevoerd.

Ook bij het maken van for-loops, if-statements en classes maak je gebruik van code-blocks.

⬆️


3. ; (puntkomma)

Bijna elke regel wordt in JavaScript afgesloten met een puntkomma ;. Hiermee geef je aan dat die regel geΓ«indigd zodat het programma dat de code vertaalt weet dat het de volgende regel als nieuwe code kan interpreteren. Een regel hoeft echter niet altijd afgesloten worden door een ;. Als dat het geval is dan zal dat in de voorbeelden hieronder duidelijk worden aangegeven.

⬆️


4. Types

Binnen JavaScript zijn er verschillende type data die je kan opslaan in eenvariabele. In tegenstelling tot andere programmeertalen hoef je bij het aanmaken van een variabele niet aan te geven welk type dit is, maar er bestaat wel degelijk onderscheid tussen de verschillende types. In hoofdstuk 5: =, == en === zal je al een voorbeeld hiervan zien. De belangrijkste types zijn:

⬆️


5. =, == en ===

Binnen JavaScript zijn er drie mogelijke manieren om het =-teken te gebruiken:

  1. =: iets dat aan de linkerkant staat gelijkstellen aan dat wat er aan de rechterkant staat.
  2. ==: je checkt of iets dat aan de linkerkant staat gelijk is aan dat wat aan de rechterkant staat, ongeacht of het type hetzelfde is. Als het gelijk is komt er true uit, als het niet gelijk is komt er false uit.
  3. ===: je checkt of iets dat aan de linkerkant staat gelijk is aan dat wat aan de rechterkant staat, en of het type ook hetzelfde is. Als het gelijk is komt er true uit, als het niet gelijk is komt er false uit.

Voorbeelden:

=

let answer = 42;
//de variabele answer stel je hiermee gelijk aan het getal 42
answer = answer * 10
//de variabele answer wordt gelijk aan de vorige inhoud van 
//answer (42) * 10, dus 420

==

let answer = 42
let otherAnswer = "42"
if (answer == otherAnswer) {
    console.log("dit is waar")
}
else {
    console.log("dit is niet waar")
}
//omdat answer en otherAnswer allebei 42 zijn komt er true uit en zal
//de console "dit is waar" weergeven. Ook al zijn beide variabelen
//niet van hetzelfde type, answer is een integer, otherAnswer 
//een string, toch is het waar

===

let answer = 42
let otherAnswer = "42"
if (answer === otherAnswer) {
    console.log("dit is waar")
}
else {
    console.log("dit is niet waar")
}
//omdat answer en otherAnswer allebei 42 zijn, maar ze niet van
//hetzelfde type zijn, komt hier false uit en zal de console "dit is
//niet waar" weergeven. 

⬆️